zaterdag 27 oktober 2012

Grebbeberg

Ik zag vandaag 2 keer de trein voor mijn neus wegrijden. Ik kon de grote gele mammoet aanraken, maar hij reed al. Hermetisch, onverbiddelijk en soepel als een danser. Er maakte zich Poolse paniek van mij meester. Ik ben koud een week in Holland, Polen zit nog op celniveau. Ik deed een paar hopeloze stappen met de trein mee, niet omdat ik dacht dat dat zou helpen, maar omdat lichamen zich nu eenmaal zo gedragen. Irrationeel copieergedrag. Een kip zonder kop die over het erf loopt naar de plek waar het water is, zich halverwege realiseert dat zijn kop op het hakblok is achtergebleven en in elkaar zakt.

De paniek bestond hierin dat ik vreesde voor een onzeker verloop. Een wachttijd van minimaal een uur. Informatie die half klopte. Treinen die uitpuilden. Een koud perron met een snijdende wind, omdat er niet was nagedacht over de hoek waaruit de Siberische golfstroom al sinds het begin der tijden over de steppen raast. Kortom een subtiele cocktail van onvermogen om het lijden van de mens te verlichten. Het botte idee, dat het lijden bestaat om geleden te worden en dat er geen lieve moedertje is om dat te verzachten. Fatalistisch sadisme. Sadistisch fatalisme. Gooi het maar in mijn pet. Een giftig goedje. Als Polen op Hollands grondgebied had gelegen had het water tot aan de Grebbeberg tegen het bos aan staan klotsen, dat is een waarheid als een koe.

Maar godzijgeloofdengeprezen ben ik in Holland. Ik ging op zoek naar de dienstregeling en zag opgelucht dat mijn herkansing binnen het kwartier al zou komen voorrijden. Wat een land.

Verliefd

Ze zit op de trap van het balkon van een dubbeldekker tussen Amsterdam CS en Haarlem. Ik sta bij de deur en kijk tegen haar op. Ze is de veertig gepasseerd, maar het meisje in haar is er nog. En ze is ontegenzeggelijk moeder. Haar gezicht is van fluweel, ze heeft niets van een furie met een castratiemes.
Zoveel wist ik voordat haar achterbuurmeisje, van ook al weer 23, dat bovenaan de trap wel een klapstoeltje had weten te claimen, begon te niezen. Geen schreeuwende nies zoals ze op de kermis doen of in verre ziekenhuisgangen, maar een ingehouden nies, een plofnies.
Bij de tweede nies, draaide de vrouw die mijn interesse had zich om, zei gezondheid en glimlachte. Maar daar bleef het niet bij. Opnieuw plofniesde het meisje drie, vier keer achter elkaar en opnieuw draaide mijn vrouw zich naar haar om om haar nogmaals gezondheid toe te wensen. Dit was geen zuinige natuur. Zo van 1 keer gezondheid wensen tegen een vreemde is wel voldoende. Nee, deze vrouw keek niet op een goede daad meer of minder. En weer draaide ze terug met een gouden glimlach, die ze gericht aan niemand in het bijzonder liet uitdoven. (Het was geen ordinaire toneelspeelster die applaus verwachtte van de omstanders. Nog een pré.)
Toen pakte ze haar telefoon en ging uiterst bescheiden een gesprek voeren op fluistertoon, waarbij ze haar mond bewoog als een diplomatiek vertegenwoordiger. Ingeleefd en afgewogen. Ze was niemand tot last.
En toen sloeg mijn fantasie op hol. Kwamen er Noord-Afrikanen van benedendeks haar met korte kromzwaarden bedreigen om geld, goed en eer af te geven. Ik sprong voor haar, scheurde mijn borst bloot en zei dan zul je eerst mij moeten openrijten, barbaren, steek mijn ribbenkas aan flarden, duistere woestijnbewoners, want ik zal niet toestaan dat gij het mooiste en het liefste voor mijn ogen schendt.
En dit was niet de eerste maar de dertigste vrouw op wie ik vandaag verliefd werd.

Om de vergane glorie

De oude vrouw is aan het afscheid nemen. Van de spullen in huis, de mensen in de buurt, haar lelijke eend die werkeloos op het tuinpad staat. Zij was een verzamelaarster. Hield ervan bij uitdragerijen en opkopers bandrecorders, pick-ups en typemachines op de kop te tikken. Een erfenis van een jeugd die door een oorlog werd geleend. 5 was ze toen hij begon en 10 toen hij was afgelopen. De waarde van het afgedankte kunnen inzien. Het onverdraaglijk vinden dat het weerloze aan zijn lot wordt overgelaten.
In het midden van de kamer staan meer dan 10 incourante apparaten.
Zwaar kwaliteitsspul, ingehaald door de tijd, klaar om op enig moment te presteren.
Trouwe overbodige dienaars.

Ze vraagt mij om te checken wat werkt. Op een Grundig bandrecorder ligt een spoel. Ik stop de vergeelde stekker in het stopcontact. Hij werkt. We horen een jonge vrouw zingen. Het geluid is slecht en zacht, maar dwars door een halve eeuw klinkt de stem van de vrouw, vrij, vrolijk en gelukkig. Plotseling begint de vrouw te huilen. Ik vraag ‘moet je huilen?’, zonder een antwoord te willen. Ze geeft geen antwoord. Even later zeg ik ‘waarom ben je verdrietig?’ Ze zegt ‘om de vergane glorie’. De broze oude vrouw herneemt zich en zegt ‘neem me niet kwalijk’. Ik zeg ‘nee, je hebt gelijk. Het verdwijnen van ieders jeugd is een groot onrecht. Hoe normaal het ook is. En hoe normaler het is, hoe onrechtvaardiger het wordt.’ Ik heb altijd de neiging te gaan ronken als ik niet meer weet wat ik moet zeggen.

Maar ik weet dat op datzelfde moment haar kleinkinderen, mijn kinderen, in Polen dansen door de dauw voordat ze naar school gaan. Ik moet haar dit vertellen, misschien dat dat beter is dan het poneren van tegeltjeswijsheden.

Vlieguren

In Warschau ontmoet ik een actrice. Ze is jong, mooi en getalenteerd. Ze is op TV geweest en heeft in de film gespeeld. Ook heeft ze een betrekking bij een gezelschap van het stadstheater van Wroclaw. Het eerste jaar mocht ze spelen, maar daarna kwam ze op de reservebank terecht.

De directeur is een stalinist, een procesdenker, die niet maalt om het welzijn van een actricetje meer of minder. Hem is gevraagd 10 theatermaagden aan te nemen en dat is wat hij heeft gedaan. Basta. Als die vermalen worden in de kaken van de kunstzinnige bureaucratie, zich verhangen, volvreten of gaan paaldansen, zal hem dat aan zijn rug roesten. The show must go on.

Er zijn acteurs die denken ‘het zal mijn tijd wel duren’, ze zijn geoefend in Zen. Accepteren elke rimpeling van het Lot met gelatenheid. Maar zij behoort tot een andere categorie. De tijd is haar vijand. Ze voelt het als haar plicht met haar talent te woekeren. Daarom maakt ze met collega’s van goede wil elke maand een korte film van 7 minuten. Camera, licht, geluid, regie, montage, iedereen doet gratis mee. Het resultaat plaatsen ze op het net. Omdat ze vlieguren willen maken. Zich niet willen laten kisten voordat ze gestorven zijn.

zaterdag 13 oktober 2012

Trein

In de eerste-klas-coupé zijn 6 pompeuze paarse would-be vliegtuigstoelen met een virusmotief als bekleding. Het zou kunnen dat agressieve kankercellen er zo uitzien als deze bekleding. Rood-oranje staafjes op een blauw-paarse achtergrond. Een ideetje van de vrouw van de president-directeur van de Poolse Spoorwegen die een cursus binnenhuisarchitectuur heeft gevolgd.
Aan het bagagerek een leeslampje dat te vies is om aan te raken, dat wel werkt, maar niet doet wat het doen moet. De lichtbundel lost op in het niets boven de lezer.
In het plafond TL-verlichting achter melkglas, regelbaar in 2 standen, 1 buis aan of 2 buizen aan, dat kringen onder ogen donker maakt en de huid bleek. Verder verwarming, een intercom en de noodrem met een dreigende tekst dat wanneer je eraan trekt als het niet nodig is, dat je dan wordt gestraft.

Het is een trein uit de jaren 50. Dit treinstel is zo vaak opgekalefaterd dat het in niets meer lijkt op de glimmende wagon van het eerste uur. De ijzeren wielen, de remmen, het onderstel, de buitenkant, alles is ooit vervangen, gezandstraald of overgespoten. Welke ijzeren kern heeft de tand des tijds doorstaan? Wie weet dat? Plaatstaal op staalplaat op plaatstaal op staalplaat bedekken roestgaten, waarachter het ijzer verpulvert. Als een zwerver die 10 kierende jassen over elkaar aan heeft. Het heeft niks meer van zichzelf.

De trein is een bejaarde die niet met pensioen mag. En het maakt hem ook niks meer uit. Of hij nog 50 jaar moet rijden of dat hij door een foute wissel van een viaduct stort.

woensdag 3 oktober 2012

Tsjechië

Ik woon op een steenworp van Tsjechië. De steen zou tegen een berg doodvallen, want er zitten wat verhevenheden tussen mij en Tsjechië, maar desalniettemin is de uitdrukking op zijn plaats.
We moeten naar Tsjechië want het hondenvoer is op. Dat kopen we altijd daar, want goedkoper. We rijden door de niksachtige, dove dorpen. Eerst in het chaotische Polen en daarna het aangeharkte Tsjechië. Het diepvries-communisme in Tsjechië heeft plaatsgemaakt voor een degelijk kapitalisme. Tsjechen houden niet van knoeien, dat zie je. Als je iets doet, doe het dan goed, moet de overtuiging zijn, dat straalt overal vanaf. Polen is veel meer een compromis-cultuur. Uit elkaar vallende hekjes, gaten in de weg, bermen die half zijn gemaaid. Polen zijn niet voorbereid. Het Noodlot heeft zoveel slagen voor Polen in petto dat het volk is gestopt met zich in te dekken. Het masochisme is hier koning.
Onze schuld, onze schuld, onze grote schuld. Polen is een wond. Tsjechië heeft pleisters.
Ik rij Tsjechië binnen met mijn zoons van 5 en 10. Wat moet een Nederlander in het midden van Europa met 2 poolssprekende kinderen in zijn auto? Deze keer worden we niet tegengehouden door de grenspolitie die soms nog controleert.
De dorpen zijn uitgestorven, alsof de huizen met hun ruggen naar de weg staan. Het zijn dorpen zonder eigenwaarde die klaar zijn voor annexatie. In het genetisch materiaal zit een bereidheid tot verkracht worden, de zinloosheid van verzet, het risico van het nekschot. Een ten hemel schreiende laconiciteit, een volstrekt gebrek aan ambitie.

Ik moet nog even Tsjechisch geld trekken en zie dat op de markt van het provinciestadje kermis is. Ik haal de jongens uit de auto, kermis kennen ze niet. Op elke kermis wordt altijd Una Paloma Blanca van George Baker en I've got the Power van Snap gespeeld, hier ook.
Ook hier dampende meiden en hitsige jongens. maar minder uitgesproken dampend en hitsig dan in de Lage Landen waar de brutaliteit geen grenzen kent. De attracties zijn iets aftandser dan in Nederland, maar minder aftands dan je in Midden Europa zou verwachten. Het zijn mini-uitvoeringen van draaimolens, cakewalks, schiettenten.
De jongen die de botsauto's regelt heeft een gouden gepommadeerde hanekam. Het is geen zelfhatende punker, maar een verzorgde jongen die zich zelfverzekerd over de botsautovloer beweegt. Zijn moeder? tante?, een kapotgerookte vrouw zit in het kassahuisje.
Het is niet druk op de kermis, maar er zijn genoeg mensen voor een sfeertje. Mannen komen met hun vrouwen de kermis op. Kapotte mannen met zwarte t-shirts die als een luifel zweven onder hun bierbuik. Ze komen de kermis op alsof het elke dag kermis is, zonder vertoon van opwinding. Professionele kermisvierders die nergens van onder de indruk zijn. De vrouwen zijn opgetogen. Ook zij zijn kapotgerookt en gezopen, maar ze lijken zichzelf nog in de hand te hebben. Zijn nog niet gecapituleerd voor een leven dat nooit zal veranderen.

Mijn zoontje van 5 wil niet met mij in de botsauto's. Die van 10 wil alleen. We kijken hoe hij het doet. Hij redt zich prima, krijgt boosaardige trekken in zijn gezicht en heeft er plezier in om anderen met volle vaart een dreun te geven. Ik maak me daar geen zorgen over. Integendeel, ik zie het graag. Het kroost moet weerbaar zijn. Ik wil mezelf zo snel mogelijk overbodig maken.
Het kost me geen moeite me voor te stellen hoe hij over een paar jaar auto zal rijden en ik me dan kan laten chaufferen. Heerlijk lijkt me dat. Als het is afgelopen vraag ik of hij nog een keer wil. Natuurlijk wil hij dat. De kleine blijft aan de kant zitten op de houten vlonders. Hij heeft ogen als zeesterren, is gefascineerd door ons, vergeet zichzelf.
Ik ga op de bijrijdersstoel zitten en laat me door de oudste rijden. Hij laat me alle hoeken van de botsautovloer zien. Ik wil het gezicht van mijn zoon zien en bespied hem van opzij, hij wordt niet graag geobserveerd.
Ik zie dat hij de verantwoordelijkheid aankan. Zeker en geconcentreerd.

Mot

AL Snijders was op de radio met een zkv, getiteld 'Bad'. Hij las het prachtig voor, maar de woorden waren ook prachtig, vooral de laatste. Hoe een moeder smacht naar het kijken door de ogen van de dochter. Snijders zit in zijn boerderij op 1100 kilometer afstand aan de telefoon voor te lezen. (Ik woon in het midden van Europa.) Die telefoon wordt via de radio vanuit Hilversum uitgestraald en bereikt mij via het internet. Als een bliksemschicht treffen de laatste woorden over het meisje mij als ik ontbijt maak voor een jong stel dat in onze Bed & Breakfast te gast is. En ik moet denken hoe komt dat toch, dat soms schrijven schrijven wordt? Dat de woorden plotseling opstijgen van papier, uit de radio, uit welke drager dan ook, als een kruisraket met een verwoestende kernkop uit een onderzeeër die zich losmaakt uit het water? Dat soms komt vast te staan dat al die andere woorden, tekst, zinnen voorbereidend geploeter waren om hier te komen. Bij het moment dat de tekst zijn droogte en zwaarte verliest en opstijgt naar het licht.

Het is geen sinecure hoor, schrijven. Wat u nu leest behoort tot de klasse van het geploeter. Maar je doet wat je doet, omdat je hoopt dat datgene wat je doet wordt wat het moet zijn.

Zo is het ook met leven, zingen, kijken en andere bezigheden. Je kunt het doen, maar dat betekent nog niet dat je ook waarmaakt wat je doet. Je blijft een eeuwige amateur totdat het tegendeel bewezen is. En wat je al helemaal niet moet doen is schrijven over schrijven, zoals ik nu aan het doen ben. Zoals een mot die probeert te verklaren waarom hij wordt aangetrokken tot de vlam. De mot moet verschroeien en niet leuteren daarover. Als de magie eenvoudig te vatten zou zijn, wat voor magie zou het dan zijn? Boerenmagie? Huis-tuin-en-keukenmagie? Ambtenarenmagie?

Magie is als wild in het bos. Het verschijnt als je het niet verwacht. En als je met je ogen knippert is het weg.